Parasha 36 Als je de lampen aansteekt (Beha'atolekha)


Lezen Thora: Numeri 8:1-12:16 Haftara: Zacharia 2:10-4:7 2e Testament: Openbaring 11:1-19


Een aantal bijzondere Bijbelgedeelten deze week. Niet alleen in Numeri, maar ook uit het boek Zacharia en het boek Openbaring. En de lamp, de menora, die ontstoken moet worden komt steeds terug. De tijd bij de berg Sinaï is voorbij, het volk gaat de reis vervolgen. Spoedig komen de eerste hobbels.

Lees de hoofdstukken. Ik benoem de hoofdlijn en wat mij deze keer opviel. Ook de vele parels die we tegenkomen.


Numeri 8:1-4 De kandelaar of de menora moet aangestoken worden (anders gezegd: opgesteld worden), op zo’n manier dat het licht op de voorkant valt. ‘Uw Woord is een licht op mijn pad, een lamp voor mijn voet’. We hebben het licht voor ons nodig, als we op pad gaan. Ook het volk Israël.

Numeri 8:5-22 Wat hebben de Levieten een belangrijke plaats! Opnieuw wordt over hen geschreven. Deze keer over de reiniging: hun hele lichaam zal kaal moeten worden geschoren, hun klederen gewassen en ze zullen worden gesprenkeld met ontzondigingswater. Bij het brengen van verschillende offers valt het beweegoffer op. De Israëlieten zullen hen de handen opleggen, en hen als een offer bewegen voor de HERE! Eerder is al geschreven dat zij Hem ten eigendom zijn, en in de plaats zijn gekomen van de eerstgeboren uit de Israëlieten en de eerstgeborenen van de Egyptenaren, die geslagen waren.

Numeri 8:23-26 Na de reiniging begonnen de Levieten met hun dienst. Ze moesten minimaal 25 jaar zijn en niet ouder dan 50 jaar.

Numeri 9:1-5 De reis begint na de viering van het Tweede Pascha. Op de 14e van de eerste maand. We zitten nu in het tweede jaar, maar er komt een klein oponthoud.

Numeri 9:6-8 Een aantal mannen komen namelijk naar Mozes. Zij hadden een lijk aangeraakt en konden daardoor het niet vieren. Mozes gaat deze vraag aan de HERE voorleggen.

Numeri 9:9-14 Het antwoord is helder, praktisch en denkt vooruit (de tijd na binnengaan van het beloofde land). Op de 14e dag van de 2e maand is er Pascha voor hen die op reis waren of een lijk heeft aangeraakt. Maar laat het niet na om het te vieren! Ook de vreemdeling is welkom.

Numeri 9:15-23 We naderen steeds meer het moment van vertrek. Wat is het grote teken? De wolkkolom die boven de tent der getuigenis opstijgt. Het volk moet gewoon volgen. ’s Nachts is het een vuurkolom. Als de wolkkolom stopt en blijft op een plek, dan kan het volk rustig of daar zo lang als de wolk het aangeeft verblijven.

Numeri 10:1-10 En nog is het daar niet het moment om te gaan. Jahweh geeft nog een paar speciale aanwijzingen. Maak twee zilveren trompetten. Die kunnen verschillende stoten geven of verschillende signalen. Het volk mag leren onderscheiden aan de hand van een stoot of een signaal wat de boodschap is. Prachtig. Later zullen de trompetten op nieuwemaansfeesten of andere feesten een rol spelen. Het is om het volk in gedachtenis te brengen bij de HERE, of is het juist andersom?

Numeri 10:11-34 Eindelijk gaan ze. De reis gaat verder. In het tweede jaar, op de 20e dag van de 2e maand. Dus na het tweede Pascha. De stammen breken op. Er is orde. We lezen aan het eind nog twee opmerkelijke zaken. De parels (zie volgende blokje) en Chobab, de Midjaniet, een zwager van Mozes. Hij kende het leven in de woestijn. Mozes dringt er op aan, dat hij als zijn ogen wil zijn. Chobad wil niet en het is onduidelijk, ondanks het aandringen van Mozes, of hij uiteindelijk meegaat. Aan de ene kant spreekt Mozes vanuit geloof: we bereiken het beloofde land. Toch lijkt hij, hoe herkenbaar, een menselijke zekerheid in te bouwen. 

Numeri 10:35,36 Mooie parels zijn de woorden van Mozes, uitgesproken als de ark opbrak, of bleef rusten.

Numeri 11:1-3 Dan gebeurt er is iets, wat we vaker zullen terugzien. Klagen. Het volk is amper opgetrokken. Waarom staat hier niet vermeld. God komt met vuur. Mozes reageert ogenblikkelijk met gebed en het vuur doofde.

Numeri 11:4-9 Kort daarna gaat een samenraapsel (zij die van buiten het volk meegingen) jammeren. Ze waren met gulzige begeerte vervuld en wilden vlees. In Egypte was het veel beter. ’Maar hier, alleen dit manna.’

Numeri 11:10-15 Het volk gaat mee in deze klacht en huilde. God is vertoornd. Mozes gaat bidden: hij laat zich helemaal gaan.

Numeri 11:16-30 Opnieuw lezen we dat Hij reageert op gebed. Aan de ene kant persoonlijk ten opzichte van Mozes. Aan de andere kant een bijzondere voorziening voor het volk. Persoonlijk, doordat een deel van de Geest die op Mozes is, op 70 oudsten kwam. Dezen beginnen onmiddellijk te profeteren, evenals 2 oudsten die niet gekomen waren.  De voorziening voor het volk bestaat uit de kwakkels die met een wind van de zee worden aangevoerd. Opnieuw komt de toorn van God. Een zeer hevige slag voor het volk.

Numeri 12:1-16 Mozes wordt vervolgens met een nieuw probleem geconfronteerd. Van dichtbij. Het is Mirjam die negatief spreekt over het leiderschap van Mozes. Er is een aanleiding (Mozes huwde met een Ethiopische vrouw), maar het negatieve spreken heeft tot gevolg dat ze melaats werd. Pas na herstel van 7 volle dagen, kwam Mirjam weer bij het volk. Toen trok het verder.


Zacharia 2:10-4:7 Een prachtige Haftaralezing, met een rijke inhoud. Uiteenlopende onderwerpen: het herstel van het volk; de volken die de HERE gaan zoeken; het wonderlijke verhaal met de hogepriester; de aankondiging van de Spruit en het visioen van de menora.

Dat is de verbinding met Numeri. We hebben de olie nodig. De olie van de Heilige Geest. Om zuiver en rein Hem te volgen op onze reis.


Openbaring 11:1-19 In Openbaring lezen we over de twee getuigen. Ik ga nu niet in op wie zij mogelijk kunnen zijn, maar zij worden genoemd als ‘de twee olijfbomen en de twee menora’s’, die voor het aangezicht van de Here staan. Ook een menora.

Laten wij als een menora ons licht schijnen? In het geweld en onrust van deze tijd hebben we voortdurend de olie nodig.