Parasha 26/27 Haar zaad     Tazriah      Besmette  Metsora


Lezen Thora: Leviticus 12:1-13:59/15:33; Haftara: 2 Koningen 4:42-5:19/7:3-10; 2e Testament (NT): Lucas 7:18-35, Johannes 8:1-17


Daar staan twee titels van een Parasha, en veel Bijbelgedeelten. In sommigen jaren worden deze Parasha’s afzonderlijk gelezen. Dit jaar (2021) is het samen. Alle hoofdstukken uit de Thora worden in zijn geheel gelezen. Men kiest echter voor het 2e gedeelte uit de Haftara.

We zullen merken dat de verzen uit Leviticus heel specifiek zijn. Toch zijn er zeker lessen uit te leren en er zijn subtiele verbanden. Laten we daarom de draad weer snel oppakken.


Leviticus 12:1-2 De titel komt altijd uit het eerste vers, soms, zoals hier uit het tweede vers. Dan is het vervolgens afhankelijk welke vertaling men leest. De NBG spreekt over ‘een kind van het mannelijk geslacht’. De Herziene Statenvertaling spreekt over ‘nageslacht voortbrengen’. Dichter bij de grondtekst komt de Naardense Bijbelvertaling ‘haar zaad’.

De titel van de 2e Parasha kan ‘melaatse’ zijn, maar kan ook ‘besmette’ (14:1) zijn. In de Naardense Bijbelvertaling gebruikt men de uitdrukking ‘Egyptisch-zieke’. De achtergrond hiervan ken ik niet.

Leviticus 12:3,4 Als de moeder een kind heeft gebaard is ze 7 dagen onrein. Op de 8e dag wordt het jongetje besneden, en de moeder zal 33 dagen in afzondering blijven, niets aanraken wat heilig is en/of naar het heiligdom gaan. Bij een meisje is dit 66 dagen. De periode van 33 of 66 zal ze afsluiten met het brengen van offers. De offers (schaap en een duif/tortelduif) zijn gelijkwaardig en niet afhankelijk van een jongen of meisje. Wel wordt rekening gehouden met de arme. Zij mag een ‘goedkoper’ offer brengen.

Leviticus 13:1-14:57 De Parasha gaat verder met twee hoofdstukken over melaatsheid. Hoewel dit begrip herkenbaar is bij ons, is het in werkelijkheid minder duidelijk met welke ziekte we te maken hebben. Het is een huidziekte, waardoor er plekken kunnen ontstaan die zwellen, men op die plekken wit haar krijgt. Het wordt vertaald met melaatsheid (tzora’at). Er wordt een link gelegd met een geestelijke oorzaak: negatief spreken of roddelen. Het zou dan een uiterlijke manifestatie van een geestelijke conditie zijn.

De priester krijgt een nieuwe rol erbij. Hij is geen arts, en zal daardoor geen medicatie of medische behandeling voorstellen. Maar hij is degene die moet beoordelen of de plek op melaatsheid duidt, maar vooral of het rein of onrein is. Is het niet zeker, dan moet de persoon 7 dagen in afzondering en zal de priester opnieuw gaan kijken. Is het rein, doordat er bijvoorbeeld geen wit haar is gekomen of wild vlees, dan gaat de persoon vrij uit. Is hij/zij onrein, dat moet hij zich langer afzonderen, zijn kleden laten scheuren, de bovenlip bedekken en bij zien van mensen roepen: ‘onrein, onrein’.

Gedetailleerd wordt weergegeven wat hij/zij moet doen bij onreinheid, maar ook als hij weer rein wordt verklaard. Zijn haar en baard scheren, kleding wassen. Of als het huis besmet is geraakt, welke offers hij dan moet brengen.

De aandacht die het krijgt, geeft aan dat het als zeer belangrijk wordt ervaren. De Vader verlangt naar een rein volk. Als het toch heeft te maken met negatief spreken, dan is de boodschap erg duidelijk. Roddel of negatief spreken kan veel veroorzaken, en moet tot in de kern worden aangepakt.

Leviticus 15:1-33 Ook het laatste hoofdstuk gaat over onreinheid en reinheid. Nu bij een vloeiing van een man of een zaadlozing, of na gemeenschap, of na een maandelijkse ongesteldheid of langere bloedvloeiing. Reinheid staat voorop. Niet alleen het eigen lichaam, maar ook wat door de vloeiing of lozing is aangeraakt.


2 Koningen 4:42-44 Een wonderlijke gebeurtenis uit het leven van Elisa wordt verteld. Iemand kwam bij Elisa met een tas met brood van de eerstelingen, 20 gerstebroden en koren. Het word gegeven aan het volk. De vraag komt: maar dat is toch te weinig voor 100 man? Nee dus, men at en zij hielden over… naar het woord van de HERE.

De geschiedenis gaat verder in hoofdstuk 5 met de genezing van Naäman. Wat moest de hoge Syrische officier een nederige stap maken. Had hij negatief gesproken?

2 Koningen 7:3-20 Dit hoofdstuk spreekt mij eveneens aan. Het ongeloof van de hoofdman in de tijd van de hongersnood, terwijl Elisa profeteert over een overvloed aan voedsel de volgende dag. Hij reageert: “Al zou de HERE sluizen in de hemel maken, zou dat kunnen geschieden?”. Maar als Hij gaat handelen, niets is onmogelijk. Een geheel leger wordt bij een geluid van een stem zo bang, dat het op de vlucht staat. Dan komen 4 melaatse mannen en ontdekken het lege legerkamp. Zij gaan eerst lekker eten en komen later tot besef: we moeten de koning waarschuwen. Uiteindelijk, de volgende morgen, komt het volk in het lege legerkamp en kan nemen van de overvloed aan voedsel. God had Zijn woord vervuld. De hoofdman erkent dit.


Johannes 6:8-14 De wonderbaarlijke spijziging. Het is één van de verbindingen die we kunnen maken met de eerder gelezen Bijbelgedeelten. De beloofde Messias heeft 5 gerstebroden en twee vissen. Hoe kunnen we daar ooit van eten? Of zoals de hoofdman noemde: ‘al zou de HERE sluizen in de hemel maken’ voor de 5.000 mensen. Dat kan toch niet. Toch wel.

Johannes 8:1-17 Is dan de hemel geopend en de Messias gekomen? De Farizeeën bleven maar komen. Eerst met een vrouw die overspel had gepleegd. Eén voor één trokken zij zich terug. Waar zijn zij? Waar zijn de Arameërs? Hij is er! Het licht van de wereld. De Farizeeën kwamen terug. Maar zij konden niet tot de erkentenis komen, dat de Vader door Jezus zijn woord aan het vervullen is. Toch zal dat moment gaan komen, als zij gaan roepen: Gezegend Hij die komt! De moderne Farizeeën voorop!