Parasha 21 Wanneer je zult opnemen   Ki Tissa


Lezen Exodus 30:11-34:35; 1 Koningen 18:20-39; 2 Korintiërs 3:1-8 


(Optioneel: Het is 1e sabbat van 4 sabbatten voor de Pascha, de sabbat van de rode vaars (Red Heifer), lezen Numeri 19:1-22; Ezechiël 36:16-38)

Ik neem de optionele lezing niet mee, want de Bijbelgedeelten van de Parasha hebben zoveel inhoud. Het begint met een aantal verzen die ik vorige week al kort heb behandeld. Daarna de bekende geschiedenis van het gouden kalf, gevolgd door een indrukwekkende beschrijving van de ontmoeting tussen Mozes en Jahweh, God de Vader.

Wat is de lijn? Leven vanuit Zijn Tegenwoordigheid. Leven vanuit verzoening. Verzoening, een sleutelbegrip, althans zo las ik het deze keer. Laten we gaan beginnen.


Exodus 30:11-16 Zoengeld Mozes, onmiddellijk wordt deze keer zijn naam weer genoemd, moet van elke Israëliet boven de 20 jaar, rijk of arm, het getal opnemen en een halve sikkel vragen. Dit zoengeld is een herinnering om Hem niet te vergeten en een teken van een verzoening.

Exodus 30:17-21 Het wasvat Voor de tabernakel wordt nog een wasvat gemaakt. Bestemd voor Aäron en zijn zonen om de handen en voeten te wassen.

Exodus 30:22-33 De heilige zalfolie Mozes krijgt de opdracht om deze zalfolie te maken van speciale ingrediënten. Het mag niet nagemaakt worden, en is niet voor het menselijk lichaam. Wel voor alles wat met de tabernakel te maken heeft (inclusief de kleding van Aäron en zijn zonen.

Exodus 30:34-38 Het heilige reukwerk Als laatste moet Mozes ook reukwerk laten maken. Dit heilige reukwerk zal voor de Ark van de Getuigenis worden gelegd.

Exodus 31:1-11 De aanstelling van Besaleël en Oholiab Mozes is nog steeds bij de Vader, boven op de berg, in de heerlijkheid van Hem. Daar heeft hij een hemels model van de tabernakel gezien, en heeft alle beschrijvingen, afmetingen, kleuren etc. ontvangen. Maar wie kunnen dat maken? God stelt 2 mannen voor: vol van de Geest van God, inzicht, wijsheid en kennis. Het is allereerst Besaleël en Oholiab. Opvallend is dat Besaleël een kleinzoon is van Hur, en uit de stam van Juda. Dit patroon zullen we vaker zien. De stam van Juda die voor op gaat en leidt. Oholiab komt uit de stam Dan.

Exodus 31:12-17 De sabbat Ineens krijgt Mozes weer de herinnering aan de sabbat. Het is iets heiligs. Zou het te maken hebben, dat ze nu hard moesten werken om de tabernakel en de rust van de sabbat konden vergeten?

Exodus 31:18 De vinger Gods Ik vind dit zo speciaal: tabletten beschreven met de vinger van God.

Exodus 32:1-4 Het gouden kalf In het afgelopen jaar heb ik een aantal keren over dit hoofdstuk gesproken met een geheel eigen invalshoek. Toen heb ik het intensief bestudeerd. Lastig om nu fris naar deze geschiedenis te kijken.

Het volk wist niet wat waar Mozes was. Heeft Hij het wel overleefd? Het wil een zichtbare God. Aäron gaat heel snel mee en dat is zeer verrassend. Hij had al zoveel meegemaakt en kortgeleden een indrukwekkende ontmoeting op de berg gehad: Hem gezien. En waar zijn nu de oudsten?

Exodus 32:5,6 Offers In grote haast wordt het kalf gemaakt (ze rukten de sieraden uit). Aäron voegt een geestelijke dimensie toe: een aantal offers.

Exodus 32:7-14 Vernietiging en voorbede Het feestgedruis en de gebeurtenis dringt door tot in de heerlijkheid. Jahweh is zeer boos. Hij wil het volk vernietigen. We krijgen vervolgens inzicht hoe Mozes voorbede doet: het gaat om Uw eer? Wat denken de Egyptenaren nu? U hebt toch beloften gedaan aan Abraham, Isaak en Jakob. God luistert naar Mozes.

Exodus 32:15-20 Het verbond Mozes daalt de berg af, halverwege is Jozua die blijkbaar niets weet van het gouden kalf, maar geduldig heeft gewacht. Bij aankomst wordt Mozes erg boos. Hij smijt de tafelen op de grond. Het verbond is verbroken.

Exodus 32:21-29 Aäron wordt ter verantwoording geroepen, maar wast zijn handen in onschuld. Mozes gaat een stap verder, omdat hij zag dat het volk teugelloos was. Het had Zijn Eer ingeruild! (Psalm 106:20). Hij roept het volk bij elkaar. ‘Wie is voor de HERE?’ De Levieten komen en moeten op bevel van Mozes het zwaard pakken, en vervolgens worden 3.000 man gedood. Wat een tragiek! (Op Pinksterdag komen 3.000 man tot geloof, tot leven!). ‘Wie is de HERE gewijd?’

Exodus 32:30-34 Verzoening De volgende dag gaat Mozes een stapje verder. Hij gaat weer de berg op, om verzoening te doen. Daarvoor is hij bereid heel ver te gaan ‘delg mij maar uit het boek des levens’. Maar er kan maar Eén zijn die door Zijn leven te geven, verzoening te doen. Jahweh geeft aan dat een ieder een eigen verantwoordelijkheid heeft, maar Hij zal een engel zenden die hen naar de plaats (= Jeruzalem) zal leiden.

Exodus 33:1-6 De HERE gaat verder spreken. Hij belooft dat het volk naar het land wordt gebracht, dat Hij alle vijanden zal verslaan. ‘Maar Ik zal niet in uw midden optrekken’. Dit is heel erg. Hij wilde onder Zijn volk wonen, nu wil Hij alleen nog indirect optrekken. Reden dat het volk zijn sierraden afdoet.

Exodus 33:7-11 Mozes spant buiten de legerplaats een tent, als een plaats van ontmoeting. Daar kan een ieder naar toe om de HERE te zoeken. Als Mozes voorbijgaat, dan kijkt het volk hem nam na en buigt als de wolk op de tent komt. Alleen Jozua gaat mee tot de ingang. Een pareltje: Mozes spreekt van aangezicht tot aangezicht, als een vriend.

Exodus 33:12-17 Een prachtig gesprek volgt. ‘Maak mij Uw wegen bekend’, vraagt Mozes. ‘Opdat wij genade vinden’, ‘U had dit volk op het oog, daarvoor is het afgezonderd’, ‘Ik wil dat Uzelf meegaat, het draait om U’..

Exodus 33:18-23 Mozes gaat nog verder: ‘Doe Mij Uw heerlijkheid zien, Uw glorie’. Dat vraagt iemand die net 40 dagen in Zijn heerlijkheid is geweest. Mozes wil nog meer. Jahweh is zo groot, speciaal, bijzonder en wat ik ook maar kan noemen, want ook hierin komt Hij Mozes tegemoet. In een holte moet hij komen. Hij gaat met Zijn luister voorbij, Voor een deel zal Ik u met Mijn hand bedekken, daarna wegnemen en Mozes zal Mij van achteren zien.

Exodus 34:1-9 Mozes gaat voor de 3e keer (?) de berg op. Niemand mag meegaan of op de berg zijn. Hij moet de twee tafelen meenemen. Hij ziet vervolgens Zijn heerlijkheid. Prachtige parels zijn de beschrijvingen van het karakter en wezen van God, die Hijzelf uitspreekt.

Mozes knielt en doet verzoening. Is dat ook vanuit een verlangen dat het volk Hem in al Zijn grootheid mag leren kennen?

Exodus 34:10-16 Jahweh sluit opnieuw een verbond. Ik zal wonderen doen. Ik zal de vijanden verdrijven. Maar: verwijder hun altaren, trouw niet met hen, zodat hun goden jullie verleiden.

Exodus 34:17-26 Ineens noemt Jahweh weer een aantal geboden. Geboden over de feesttijden, over de sabbat, geen gegoten beelden hebben.

Exodus 34:29-35 Het is zo’n intense ontmoeting. Het hele gelaat straalde. Aäron en de Israëlieten durfden hem niet aan te kijken. Zijn huid straalde. Mozes bracht alle woorden over. Daarna deed hij een doek om. Maar ging hij opnieuw met Hem spreken, dan deed hij de doek af. Zijn huid weerspiegelde de heerlijkheid van Hem.


1 Koningen 18:20-39 Ondertussen zijn wij eeuwen verder. Het volk is in het beloofde land. Maar… de altaren waren niet allemaal afgebroken. Door Achab dienden zij de Baäl. Elia, de profeet, stond op. Elia stelt een vergelijkbare vraag als Mozes: Indien de HERE God is, volg Hem na, indien Baäl god is, volg hem na.

Hij geeft aan: we gaan offers brengen op gebouwde altaren. De God die met vuur zal antwoorden, zal God zijn. We kennen het verhaal, de humoristische aanwijzingen van Elia. Uiteindelijk roept Elia tot God, als Baäl niets van zich heeft laten of kunnen horen: ‘Antwoord mij, antwoord mij’. Vuur uit de hemel komt. De HERE is God. Hoe kunnen wij Hem steeds weer loslaten?


2 Korintiërs 3:1-18 Wij zijn een leesbare brief van Christus, om net als het volk Israël Hem te laten zien. De Heilige Geest is op de tafelen van ons hart geschreven. De Geest die levend maakt, woont in ons. De heerlijkheid was in de tijd van Mozes al groot, de Israëlieten konden het gelaat van Mozes niet zien, laat staan nu. Deze heerlijkheid blijft. Er is nog een bedekking op Zijn volk, maar die zal Hij wegnemen.


Wij mogen leven met de Geest. Daar is vrijheid. Wij veranderen door die heerlijkheid en we mogen het weerspiegelen. Ons gelaat mag ook stralen!