Parasha 52 En hij ging (Wajelech)


Lezen Thora: Deuteronomium 31 Haftara: Hosea 14:2-10, Micha 7:18-20 2e Testament: Hebreeën 13:5-8 


De komende sabbat draagt de naam ‘de sabbat van inkeer’. In de Bijbelse kalender zijn wij aanbeland in de dagen voor de Grote Verzoendag. De Joden noemen dit ook wel de ‘tien ontzagwekkende dagen’. Het zijn dagen van inkeer, berouw en voorbereiding op de Grote Verzoendag. De Parasha van deze week sluit hier nauw bij aan. Begrijpelijk, en het komt vooral naar voren in de Bijbelgedeelten, naast het hoofdstuk uit Deuteronomium.

Natuurlijk verwerk ik dit in de Parasha-studie. De invalshoek is het woord verlaten. Op verschillende manieren komt dit terug.

We beginnen met ene hoofdstuk uit Deuteronomium.


Deuteronomium 31:1 De titel van de Parasha is ‘En hij ging’. Feitelijk slaat dit op de woorden, die Mozes ging spreken. Maar ik benoem een diepere betekenis. Mozes gaat. Mozes gaat hen verlaten. Hij gaat sterven en spreekt dit uit naar het volk.

Deuteronomium 31:2-8 Het volk staat op het punt om de Jordaan over te trekken. Hij zelf zal eerst overtrekken, Jozua zal met het volk overtrekken. Mozes niet. Hij is oud en mocht niet. Mozes zal hen verlaten. Eerst bemoedigd Mozes het volk. Een paar mooie parels. Onder meer ‘Hij zal u niet verlaten’. Ook Jozua ontvangt deze parels en de woorden: Hij zal u niet verlaten.

Deuteronomium 31:9-13 Mozes geeft nog een bijzondere instructie mee. Eens per 7 jaar moeten de woorden die Mozes heeft uitgesproken, de Thora, worden voorgelezen. Het is op de plaats die Hij verkozen heeft, waar het volk verschijnt, en ook de kinderen en het nageslacht alles hoort. Daardoor zullen ze Hem blijven vrezen. Dan zullen ze de woorden horen: Ik zal u niet verlaten.

Deuteronomium 31:14-30 Het tijdstip van het sterven van Mozes nadert. Mozes en Jozua moeten samen naar de tent der samenkomst gaan, daar zal de HERE verschijnen. Het eerste wat Hij zegt tegen Mozes: dit volk gaat andere goden dienen en Mij verlaten. Dan komt Mijn toorn en Ik zal hen verlaten (vers 17). Hij zal zijn aangezicht verbergen, volkomen.

Mozes moet dan een lied schrijven en dit het volk doen leren. Het is hen tot een getuigenis. Nog voordat ze het beloofde land in zullen gaan, weet Hij dat ze Hem zullen loslaten. Het gevolg is dat ze het land zullen verlaten.


Hosea 14:2-10 Na het hoofdstuk uit Deuteronomium gaan we naar Hosea. Het boek van ontrouw en Zijn trouw, of verlaten en toch weer aannemen. Hosea moet de ontrouw, het verlaten heel beeldend leven. In dit boek verlaten de 10 stammen, Efraïm, het land. Juda, zal later volgen. Daar zijn ze weer: Juda en Efraïm.

Hoe diep het verlaten ook is, hoe diep het wordt ervaren, er is een weg terug. Hosea roept op tot bekering, tot woorden van schuldbelijdenis. Prachtige beloften (parels) zullen dan komen. Hij zal hen genezen van hun afkerigheid.

Joël 2:15-27 De profeet Joël roept op om de sjofar te blazen. Laat het volk wenen en zeggen: spaar uw volk? De woorden die Joël noemt zijn bloemrijk. Joël geef aan dat er een moment zal komen dat Hij het opnieuw voor Zijn volk zal opnemen. ‘Ik zal u vergoeden, de jaren van de sprinkhanen’. ‘De leraar der gerechtigheid zal komen’. Mijns inziens komt de Messias tevoorschijn.

Micha 7:18-20 Ook een gedeelte over schuldbelijdenis, verootmoediging. Tegelijk komt de vraag naar boven: Wie is een God als Hij?


Hebreeën 13:5-8 In deze verzen wordt de verbinding gemaakt met het vers ‘Ik zal u geenszins begeven, Ik zal u geenszins verlaten’. Hij zal dat niet doen. Hij ging zelfs door onze verlatenheid heen. Jezus wist wat verlatenheid was. Eens riep Hij uit: “Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?” Die strijd aan het kruis werd een grote overwinning. Hij nam onze zonde en schuld op zich! Hij nam ons aan en wij werden een zoon of dochter van Hem!